Henk Puts Waitsj















Waitsj
kort verhaal

De telefoon rinkelt Han wakker. Hij grijpt naar zijn hoofdpijn, komt lusteloos van bed, spoelt zijn tong met koud water en pakt de hoorn.
   Een van rook krakende vrouwenstem vraagt in goed gearticuleerd Engels of hij werk van Waitsj wil bekijken. Ze verkoopt in Zürich kunst uit Oost-Europa. Ze heeft een certificaat van echtheid nodig. Ze noemt Han een expert, een Waitsj-kenner. Maar ze is laat. Zijn geheugen is verdund, niet alleen door alcohol. Toch schrijft hij haar naam op: Fahl. Hij geeft zijn adres en belooft te kijken.

Allebei mismaakt en vals, ziet hij, net als al die andere schilderijen die opdoken toen na de tentoonstelling in Boston de prijzen omhoog schoten. Ze missen vaart, ze missen lucht. De maker nam een stukje Waitsj van hier en een stukje Waitsj van daar en kriebelde als een klerk twee monsters van Frankenstein bijeen. Ook de handtekening is krachteloos nagetekend. Hij wordt er treurig van. Han kan het beter. Wat zou Waitsj er zelf van vinden? Of was hij aan het eind van zijn leven zo ziek dat hij niets anders meer kon dan zichzelf bevend namaken?

Waitsj schilderde wind. Als kind tekende hij wolken met bolle wangen en getuite lippen. Ze bliezen mensen omver. Later blies Waitsj met eigen adem verf en inkt over linnen, elke dag, zodra hij wakker werd. Hij ging door tot hij neerviel en sleepte zich dan naar de kraan. Niemand nam zijn windvlagen serieus. Waitsj liet wind over doeken gaan totdat hij werd opgesloten. De directeur van het instituut in Riga gaf Waitsj' werk mee aan iemand uit Berlijn. Hij bleef een voetnoot in de kunstgeschiedenis totdat een museumdirecteur begin jaren zestig het werk kocht en in Nederland tentoonstelde.

Han raakte als student geïnteresseerd in de winden van Waitsj. Hij maakte een catalogus voor het museum. Met een vergrootglas kroop hij langs alle bergruggen, valleien en wateren die Waitsj de wind had laten maken. Hij ordende alles en deelde het in naar tijd en wind. Hij raakte zo goed in het werk thuis dat het soms voelde alsof hij zelf Waitsj werd. Hij deed Waitsj na en kreeg prachtige resultaten.
   Han leerde Lets en schreef naar het kunstmuseum in Riga, maar het antwoord, maanden later, was kortaf. Er was werk, maar de depots werden verbouwd. Toen Letland zich losmaakte kreeg hij hoop, maar een zekere Twinbest was hem voor. Die was met een zak vol dollars van Harvard naar Riga gereisd, had daar maanden doorgebracht en kwam terug met een uitmuntend proefschrift en een grote tentoonstelling. Han moest omzien naar een ander levenswerk, maar vond dat nooit. Dagelijks lag hij tot laat in de ochtend in zijn kamer naar zijn eigen winden van Waitsj te staren.

"Ik moet het werk zelf zien om het te kunnen beoordelen," zegt hij, als mevrouw Fahl aandringt op een antwoord.
   "U heeft groot gelijk. Die Twinbest van Harvard, kent u die? Wat een vreselijke man. Hij wil niet eens komen. Hij beweert dat hij aan de reproducties kan zien dat ze vals zijn." Han zwijgt.
   "Ik betaal u ervoor, en ik vergoed de reis en uw hotel."

Drie dagen later vertrekt Han. Het is alsof Waitsj zelf hem optilt en over de Waal en de Rijn naar Zürich blaast. Mevrouw Fahl is er niet, gelukkig niet. Herr Büsli rijdt hem naar een grote rode loods ver buiten de stad. Mannen in grijze stofjassen laden en lossen er tientallen vrachtwagens. De kisten, in alle maten, dragen namen van bekende musea.
   In een kamer boven in de loods is het stil. Herr Büsli trekt witte handschoenen aan en haalt twee schilderijtjes uit hun verpakking. Han ziet valse vlekken verschijnen die hij niet kent. Nog twee? Herr Büsli stalt ze uit op een plank aan de muur en slaat gade hoe Han er verbaasd naar kijkt. "Is het licht goed? Zal ik nog een lamp halen?"
   "Nee," stamelt Han, "Dit zijn niet de schilderijen van mevrouw Fahl."
   Meneer Büsli kleurt zo rood als de loods. Hij pakt de schilderijen weer in en komt met twee andere terug. Dat zijn ze. "Zeg niets tegen meneer Büsli" had mevrouw Fahl gevraagd. Wat zou meneer Büsli niet mogen zeggen? Hij wijst Han de weg naar het toilet en verdwijnt haastig.
   Han tuurt een poos naar de twee onaangename schilderijen en loopt dan het kamertje uit, de opslagruimte in, naar het toilet. Er lijkt niemand te zijn. Hij volgt een pad tussen grote schilderijen en beelden, alle verpakt. Hij slaat een zijweg in en neemt een ander pad. Aan het eind ervan herkent hij het formaat. Op etiketten leest hij vijfmaal "Waitsj", "Wind" en daaronder "Fahl". In totaal zijn er dus zeven. Wat verbergt mevrouw Fahl? Han vraagt er niet naar als ze 's avonds naar het hotel belt. Ze klinkt hevig teleurgesteld over zijn mening, maar probeert niet om hem om te kopen.

De volgende dag loopt Han naar het kunstmuseum. Daar hangt een van de mooiste winden van Waitsj. Hij heeft lucht nodig, na de deprimerende aanblik in de loods. Na een reeks trappen en portalen is hij alleen, in de vleugel met de vaste opstelling. Hij zoekt langs Picasso en Braque en langs Dubuffet en ziet dan een ontroerend mooie vrouw staan, precies voor het schilderij van Waitsj. Han voelt zijn gezicht gloeien als hij zonder haar aan te kijken vraagt: "Waitsj?"
   "Vindt u het mooi?" antwoordt ze.
   "Ik houd van Waitsj" zegt hij zacht. "Niemand anders ging ooit zo met wind om." Het komt recht uit zijn hart, merkt hij. Hij voelt zijn oude liefde helemaal opbloeien nu hij voor dat schilderij staat. Het voelt alsof hij terugkeert na jaren ballingschap.
   "Ik ben expert," voegt hij er voorzichtig aan toe.
   "Ik ben Anna Waitsj," zegt ze ferm en kijkt hem recht in zijn ogen. Haar bril benadrukt haar gave gezicht. Han voelt iets opsteken in zijn borstkas. Het is even of Waitsj zelf hem aankijkt, in de gedaante van een vrouw, zo aanlokkelijk als zijn schilderijen.
   "Zijn zoon is mijn grootvader. Hij kwam na de oorlog naar Zwitserland."
   "Dat wist ik niet," zegt Han. Zou ze het verzonnen hebben?
   "Alles is hem afgepakt. Iedereen verdient nu grof geld aan zijn schilderijen, maar niemand heeft hem ooit betaald."
   "Heb jij wat geërfd?"
   "Niet veel. Maar ik heb recht op alles. De directeur van de inrichting had een enorme stapel voor een habbekrats meegegeven aan een Duitser. Al dat werk is nu in Nederland. Een advocaat is ermee bezig."
   Han kent die enorme stapel uit zijn hoofd, maar wil dat niet noemen.
   "Mag ik zien wat je hebt?"
   Han heeft lang niet naast een vrouw gelopen. Bij het meer steekt de wind op. Ze rilt. Hij geeft haar pardoes een arm. In een kleine straat klimmen ze drie trappen op naar haar kamer. Han krijgt het warm.
   Haar kamer is niet groter dan die van hem. Ze heeft geen stoelen. Ze wijst op het bed en Han gaat zitten. Ze brengt hem wijn en ze toasten op de ontmoeting. Han voelt haar hand en haar arm en zoent haar vol op de mond. Zijn gezicht en ogen dampen. Storm trekt door zijn lichaam.
   "Zal ik je eerst de schilderijen laten zien?" vraagt ze, als ze zich langzaam van hem losmaakt. Han gluurt naar haar spijkerbroek als ze de kast openmaakt. Trots zet ze zeven schilderijtjes voor hem neer.
   Han probeert zijn afgrijzen te verbergen. Geen wind, maar modder ziet hij, net als op de vervalsingen van mevrouw Fahl.
   "Dat is je erfenis?" vraagt Han vlak. Anna Waitsj knikt. Han staart. Zijn eigen imitaties zijn beter.
   Han kijkt naar het raam met het balkon erachter, dan weer naar de schilderijen, dan naar de kast. Door de half openstaande deur ziet hij potten verf staan, met kwasten en potloden.
   "Heb je ze zelf gemaakt?"
   Anna Waitsj fronst, trekt dan rare gezichten en lacht dan onbedaarlijk. Nog nagiechelend zegt ze: "Ja, ik heb ze zelf geverfd. Knap hè? Ik probeer ze via de kunsthandel te verkopen, maar de experts trappen er niet in. Ene Twinbest uit Amerika wilde niet eens komen kijken."
   Anna Waitsj vleit zich weer tegen Han, zet haar bril af, streelt zijn wangen en zijn hals, en fluistert: "Jij gaat mij helpen die werken te verkopen". Ze zoent hem vol op de mond. Han's tong aarzelt.