Henk Puts Appels



Short story (Dutch only)

Ik schilder alleen appels. Telkens één. Ik leg hem op tafel in de zon en meng groen en geel. En wat rood. Rood verschiet het snelst. Waarom zou ik dure verf kopen en dure landschappen schilderen? Dat doen er toch al genoeg?

Ik heb honderden appels hangen. Elke dag schilder ik er één. En dan eet ik hem op, met een bord yoghurt. Daarna breng ik met wat laatste toetsjes het schilderij op smaak en doe het in een lijst van twintig bij twintig.

"Is dat een Elstar?" vraagt de caissière als ze de appel weegt. Dan denk ik een moment dat ik haar wil schilderen, terwijl ze mij die appel aanbiedt. Maar ik vraag haar niet. Ik schilder alleen appels. Thuis staar ik naar de wanden vol en zie hoe snel ze verbleken. Eerst verdwijnt het rood. De appels worden dan groen, alsof ze weer jong worden. Dan verdwijnt het geel en worden ze lichtblauw. Langzaam verbleekt ook dat. De oudste appels zijn bijna verdwenen. Alles wat ik schilder verdampt.

Vanochtend kwam een museumman kijken. Hij begon over Adam en Eva, over twistappels en over getallen. Ik tel niet, zei ik. Ik schilder alleen appels en dan eet ik ze op. Maar ik kan ze makkelijk natellen: kijk, daar, op die muur, twaalf rijen van dertig en vijf los, precies een jaar appels. Op de andere muur twaalf rijen van veertig. Met de achtennegentig op het plafond heb ik er inmiddels negenhonderddrieënveertig. Is dat genoeg voor de grote zaal?

De museumman gaat een tentoonstelling over tijd maken. Hij kan in mijn verschietende appels de tijd lezen. Hij wees op de appel die klaar lag. Hij vroeg wat ik met de rotte plek ging doen. "Ik laat niets weg", zei ik. Ik stop alles in mijn mond, tot en met amandelsmaak van de pitten. Ik proef de rotte plek. Het is maar een kleintje. Hij smaakt vast naar jenever. Wat naar de vuilnisbak smaakt spuug ik uit. Een gezonde appel eet ik helemaal op. De pitten kraak ik. De harde stukjes klokhuis peuter ik tussen mijn tanden weg. Ik kauw uren na op het steeltje.

De museumman reed mij naar de grote zaal. Er hingen vier kolossale landschappen. Een jongeman had ze met een bezem van foto's nageschilderd. Als die schilderstukken weg zijn gaan we nog eens kijken.

De museumman vroeg wat voor kleur ik op de muur wil hebben. Ik weet het niet. Misschien zwart met wat blauw erdoor. Dan zijn de appels net sterren. Hij begon over planeten.

Het zonlicht slaat rood tegen mijn appel aan. Pas nu kan ik er aan beginnen. De steel staat fier omhoog. De schil lijkt ontworpen met een kwast. Een schilder heeft het rood in reeksen over de lichtgroene schil gepenseeld. Ik kijk een moment naar het stoffige plukje aan de onderkant en zet dan de appel neer met het bruine deukje links. Een appel moet staan.

Dit wordt appel nummer negenhonderdvierenveertig. Eens zal hij verdwijnen, net als nummer één. Soms denk ik erover de tijd een handje te helpen en met witte verf alle appels zorgvuldig weg te penselen. Dat zal de museumman mooi vinden: een zaal vol verdampte appels.